Het leven van Arturo Gerace, de hoofdpersoon van Het eiland van Arturo, lijkt er een uit een avonturenroman. Hij gaat niet naar school en zwerft hele dagen over het eiland Procida of gaat erop uit in zijn bootje Torpedoboot der Antillen. ’s Avonds leest en droomt hij over de wereldreizen die hij later wil maken. Ondanks het gemis van zijn moeder, die bij zijn geboorte stierf, is Arturo gelukkig in de grote villa waar hij samen met zijn vader Wilhelm woont. Al is die laatste vaker niet dan wel op het eiland aanwezig. Als Wilhelm op een dag bij terugkomst op Procida zijn kersverse bruid meeneemt, wordt Arturo’s droomwereld wreed verstoord.
Premio Strega
Elsa Morante schreef Het eiland van Arturo in 1957 en won er als eerste vrouwelijke winnaar de Premio Strega mee. In Italië is Morante een beroemd auteur, die op school gelezen wordt, maar in Nederland is ze niet echt bekend. Hopelijk komt daar met deze nieuwe vertaling van Manon Smits verandering in!
Het eiland Procida
Hoewel Morante voor in het boek schrijft dat het verhaal niet verwijst naar werkelijke plaatsen, gebeurtenissen of personen, en dat ‘alle dingen – te beginnen bij de geografie – de willekeur van de verbeelding volgen’, zijn er toch plekken op Procida te herkennen. Neem de ‘Strafinrichting’, die een prominente rol speelt in het boek. Hoogstwaarschijnlijk had Morante daarbij het Palazzo D’Avalos op Procida in gedachten, waarin van 1830 tot 1988 een gevangenis gevestigd was. Bij de beschrijvingen van Arturo’s eiland kun je je dus gerust op Procida wanen: ‘In het heuvelachtige landschap buiten het dorp heeft mijn eiland verlaten weggetjes omzoomd door eeuwenoude muren, waarachter zich boomgaarden en wijngaarden uitstrekken die wel keizerlijke tuinen lijken. Het heeft verschillende stranden met wit, fijn zand, en andere, kleinere strandjes met kiezels en schelpen, verborgen tussen grote kliffen. Tussen die hoge rotsen die boven het water uit torenen, nestelen de meeuwen en de zomertortels, waarvan, vooral ’s ochtends vroeg, de nu eens klaaglijke, dan weer vrolijke roep te horen is.’
Het eiland van Arturo, door Elsa Morante, vertaald door Manon Smits, uitgeverij Wereldbibliotheek, €24,99 – je kunt Het eiland van Arturo via deze link bestellen bij bol.com
Lees een fragment uit Het eiland van Arturo
De vroegtijdige dood van mijn moeder, die al voor haar achttiende stierf bij haar eerste bevalling, was beslist een bevestiging, zo niet de bron van het gerucht dat het dankzij de haat van de overleden eigenaar voor altijd fataal zou zijn voor vrouwen om in het Casa dei Guaglioni te wonen, of er zelfs alleen maar naar binnen te gaan.
Mijn vader reageerde altijd enkel met een spottend lachje op dat volksverhaaltje, waardoor ook ik vanaf het begin leerde het met de nodige minachting te beschouwen, als het bijgelovige verzinsel dat het was. Het had echter zoveel autoriteit verworven op het eiland dat geen enkele vrouw er ooit mee instemde om onze huishoudster te worden. Tijdens mijn vroege kindertijd hadden we een huisknecht uit Napels, genaamd Silvestro, die op het moment dat hij bij ons kwam (kort voor mijn geboorte) een jaar of veertien, vijftien was. Hij keerde terug naar Napels voor zijn militaire dienst, en zijn plaats werd ingenomen door een van onze pachters, die maar een paar uur per dag kwam, om te koken. Niemand maakte zich druk om de rotzooi en het vuil in onze vertrekken, en voor onszelf voelde dat even natuurlijk als de begroeiing in de verwaarloosde tuin van ons huis.
Van die tuin (tegenwoordig de rustplaats van mijn hondje Immacolatella) valt onmogelijk een treffende beschrijving te geven. Er lagen onder andere, rondom de volwassen johannesbroodboom, zelfs karkassen van meubels weg te rotten, begroeid met mos, en gebroken aardewerk, kruiken, roeispanen, wielen, enzovoort. En tussen de stenen en het afval groeiden planten met vlezige, stekelige bladeren, soms zo mooi en mysterieus als exotische planten. Na de regentijd ontsproten daar ook, met honderden tegelijk, bloemen van edeler rassen uit zaad of bollen die daar al wie weet hoe lang in de grond zaten. En in de zomerse droogte verschroeide alles alsof het in brand was gestoken.
Hoewel we welgesteld waren, leefden we als wilden. Een paar maanden na mijn geboorte was mijn vader van het eiland vertrokken voor een afwezigheid van bijna een half jaar, mij achterlatend in de armen van onze eerste huisknecht, die heel serieus was voor zijn leeftijd en mij grootbracht met geitenmelk. Van diezelfde huisknecht leerde ik praten, lezen en schrijven; en vervolgens ontwikkelde ik mezelf door de boeken te lezen die ik in huis vond. Mijn vader nam nooit de moeite om mij naar een school te sturen: ik had altijd vakantie, en mijn zwerversdagen, vooral tijdens de lange periodes dat mijn vader afwezig was, kenden totaal geen regels of structuur. Alleen honger en slaap gaven voor mij aan dat het tijd was om huiswaarts te keren.
Fragment uit: Het eiland van Arturo, Elsa Morante, vertaling Manon Smits.
