De zoektocht naar geluk staat centraal in de roman Terra di Sicilia – De terugkeer van de patriarch van Mario Giordano. Hoofdpersoon Barnaba Carbonaro is in 1880 geboren op Sicilië en groeit daar in armoede op bij zijn moeder Pancrazia. Naast zijn werk op de citrusplantage probeert hij wat bij te verdienen door, net als zijn vriendjes, te poseren voor de foto’s die de Duitse baron Wilhelm Von Gloeden maakt in Taormina. Maar echt rijk wordt hij er niet van. En dat terwijl hij twee wensen heeft in het leven: rijk worden en, als dat eenmaal gelukt is, met Rosaria trouwen.
Handelaar in citrusvruchten
Barnaba heeft een beter plan om geld te verdienen. Hij kan niet lezen, maar is zeldzaam goed met cijfers. Als hij voor zaken in München is, ontdekt hij dat de Duitsers dol zijn op citrusvruchten. En dan weet hij het zeker: hij wordt groothandelaar in fruit. Vanaf dat moment zal zijn leven, en dat van zijn familie, zich half op Sicilië en half in Duitsland afspelen.
Italiaanse immigranten
Terra di Sicilia is gebaseerd op de eigen familiegeschiedenis van auteur Mario Giordano, in 1963 geboren in München als zoon van Italiaanse immigranten. De verteller in het boek is de achterkleinzoon van Barnaba. Voor in het boek staan een stamboom en een lijstje met familieleden. Dat heb je wel nodig, want de familiebetrekkingen zijn best lastig te onthouden, ook al doordat dezelfde voornamen steeds terugkeren. Achter in het boek staat ook een leuk lijstje, met Siciliaanse en Italiaanse termen die in het verhaal voorkomen. Zoals de doden die steeds maar weer bij Barnaba in de kamer zitten: de patruneddi, ‘huisgeesten die plekken bezoeken waar ze vroeger hebben gewoond en die op zoek zijn naar hun vrede’.
Terra di Sicilia – De terugkeer van de patriarch, Mario Giordano, vertaald uit het Duits door Olga Groenewoud, uitgeverij Signatuur, €26,99 – je kunt de roman van Giordano via deze link bestellen bij bol.com. Ook verkrijgbaar als e-book. Scroll naar beneden als je alvast een fragment uit het boek wilt lezen.

—
Lees een fragment uit Terra di Sicilia
De zondag daarop staat hij bij de mis in zijn nieuwe crèmekleurige linnen pak, witte overhemd, bretels, blank gepoetste boedapesters en zijn boater in de hand helemaal vooraan in de eerste rij naast zijn moeder. Pancrazia draagt een adembenemend elegante, met kant afgezette jurk, daarbij een zwarte sluier, zoals het hoort. Iedereen staart naar hen, zelfs de priester kan zijn blik niet van moeder en zoon afwenden, allebei met trots geheven hoofd, geen greintje deemoed. Niemand kan Barnaba nog over het hoofd zien, ook Rosaria niet. Er wordt gefluisterd.
Als Rosaria met haar familie vanuit de schemerige koelte van de kerk die glinsterende zondag de piazza betreedt en met haar ogen tegen het licht knippert, staat Barnaba buiten op haar te wachten. Hij ziet alleen Rosaria. Alle onhandige verlegenheid is van hem af gevallen of lijkt op zijn minst in toom te worden gehouden door de stof van zijn pak. Hij neemt zijn hoed af. Signora Bagarella kijkt naar hem en zet een streng gezicht op. Pancrazia informeert bij de signora naar de tomaten in haar tuintje achter het huis. Signor Bagarella is meteen bij de deur van de kerk afgeslagen om met zijn vrienden te gaan kaarten. Mariano weet niet waar hij moet kijken. Barnaba heeft vrij spel.
‘Ciao, Rosaria. Ken je mij nog?’
Ze is nu al een stukje groter dan hij, houdt haar hoofd schuin, knippert met haar ogen alsof ze eerst scherp moet stellen om hem zich te kunnen herinneren.
‘Bedankt voor de cannoli, Nino.’
Barnaba plukt aan zijn neus.
‘Mooi pak. Mariano zegt dat je nu opzichter bent. Maar je wilt de dottore achterna.’
Zijn hart maakt een sprongetje vanwege die provocatie, die aanknoopt bij hun gezamenlijke kinderspelletjes. Hij grijnst naar Rosaria en wijst naar de Corso.
‘Zullen we een eindje wandelen?’
Rosaria kijkt op naar haar moeder, signora Bagarella werpt Pancrazia een blik toe en knikt afgemeten. Wat volgt is als een dans waarvan de choreografie aan niemand meer hoeft te worden uitgelegd. Een kleine passeggiata na de kerk, de Corso Umberto af en weer terug, is voor vrouwen en jonge meisjes de enige toegestane vorm van openlijke ledigheid zonder mannelijke begeleiding.
Rosaria en Barnaba gaan voorop, houden afstand van elkaar, drie stappen achter hen de moeders. Ergens daarachter Mariano, die het liefst door de grond zou zakken, hij schaamt zich rot, iedereen kijkt. Het hele dorp volgt de kleine processie, Barnaba weet dat er achter elke gesloten etalage ogen gluren.
Ze kunnen gewoon ruiken dat er iets ongehoords gebeurt, dat Barnaba Carbonaro met Rosaria Bagarella scharrelt. Dat zal een geklets geven, maar dat is precies zijn bedoeling. Iedereen moet het zien, iedereen moet het weten. Hij is zenuwachtig, natuurlijk, maar hij draagt ook zijn crèmekleurige uitrusting, waar hij alle laster op laat afketsen. Het pak steunt hem, houdt hem rechtop en kalm als zijn lichaam van verlegenheid wil kronkelen. In het pak straalt hij een vanzelfsprekende mannelijke gelatenheid uit die hem bevalt en die hij overdraagt op Rosaria, die zwijgend wacht tot hij iets zegt.
Maar Barnaba krijgt amper een woord over zijn lippen. Ondertussen is het einde van de korte passeggiata al bijna in zicht, hij ziet de Porta Messina al, dan wordt er omgekeerd, weer terug naar de kerk en dat was het dan. Achter zich hoort hij de beide moeders over tomaten en de buren kletsen en in zijn hart verheugt het hem dat zijn moeder dat voor hem doet.
Maar wat zeg je tegen een meisje?
Bij het Vicolo Stretto wijst Barnaba naar het nauwe steegje met de steile trappen.
‘Daar heb je mij een keer ingehaald en in elkaar geslagen.’
‘Dat had je verdiend.’
Een mooie voorzet voor een dubbelzinnig antwoord, maar in Barnaba’s hersenen heerst absolute leegte. Nee, dat klopt niet. Zoals altijd in kritische situaties rekent hij. Hij rekent vertwijfeld het verschil uit tussen de productieprijs en de uiteindelijke verkoopprijs per honderd kilo citroenen omgerekend in een wagonlading. Hij heeft het al tig keer berekend met steeds dezelfde uitkomst, namelijk een marge van eenenveertig procent, maar op de een of andere manier zit hij vast in een lus. Hij worstelt met getallen en woorden, en daarbij heeft hij de hele tijd Rosaria’s geur van zon, huid en zeep in zijn neus, hij wordt nog gek.
Dan ziet hij baron von Gloeden die met een jongeman zijn kant op komt slenteren. De jongeman maakt een ontoegankelijke indruk, bleek en voornaam. Een Duitser, vermoedt Barnaba. Als de baron hem herkent, licht hij zijn hoed en maakt een buiging.
‘Signor Carbonaro,’ begroet hij allereerst Barnaba. Als een patriarch. ‘Signorina Rosaria. Signora Bagarella. Signora Carbonaro.’ Telkens met een korte buiging. Naar Mariano knipoogt hij alleen maar.
‘Mag ik u voorstellen aan signor Mann? Een aankomend schrijver uit Duitsland. De wereld zal nog veel van hem horen en lezen.’
Hij vertaalt even, de stijve jonge Duitser licht zijn hoed en zegt: ‘Genau.’
Barnaba antwoordt: ‘Wunderbar’ en heeft op dit moment de volle aandacht van de Duitse schrijver.
De blasé jongeman geeft Barnaba een hand. ‘Aangenaam.’
Barnaba antwoordt: ‘Genau’ en geniet van het moment. De twee Siciliaanse moeders reageren terughoudend knikkend, maar zichtbaar gecharmeerd. De baron feliciteert Barnaba met zijn promotie, complimenteert hem met zijn pak, maar vooral signorina Rosaria vanwege haar schoonheid. Dan neemt hij afscheid, men slentert verder.
‘Ken je hem goed, de baron?’ vraagt Rosaria.
Barnaba knikt. ‘We zijn zakenpartners.’
Rosaria lacht. ‘Idioot, denk je dat ik het niet weet? Jullie laten toch allemaal alleen maar je broek zakken?’
Barnaba bijt op zijn lippen.
‘Bovendien word ik binnenkort rentmeester.’
‘Geloof je het zelf?’
‘En op een dag zal ik rijk zijn.’
‘En hoe wil je dat voor elkaar krijgen, opschepper?’
‘Ik ga handelen in citroenen.’
Rosaria kijkt hem spottend aan.
‘Geloof je me soms niet?’
‘Ik ben oud en grijs voordat jij rijk bent.’
‘Wacht maar af. Over twee jaar ben ik rijk. Als je zolang op me wacht en met niemand iets begint, dan trouwen we.’
Rosaria kijkt hem aan alsof ze de waar controleert. ‘Wie zegt dat?’
‘Ik zeg dat.’
Ze klakt met haar tong. ‘Mijn vader slaat je nog eerder dood. Hij heeft al gezegd dat hij iedereen doodslaat die mij aanraakt.’
‘En ik sla iedereen dood die jou alleen maar aankijkt.’
‘Denk je soms dat ik nu jouw eigendom ben? Alleen maar vanwege een paar cannoli? Ik kan aankijken wie ik wil. Misschien zie ik er eentje die me beter bevalt.’
Ze klinkt nu behoorlijk bits, vindt Barnaba. Zoals vroeger, als ze hem voor de gek wilde houden. Wat haar altijd lukte.
‘Zo?’ kaatst hij meteen terug. ‘Wie dan wel?’
Ze doet alsof ze even moet nadenken. ‘Gaspare Ficuzza? Hij heeft mooie ogen. Of Ninno Livrizzi, hij heeft mooie handen en is groter dan jij. Turi Fricano heeft me een ezel beloofd als ik hem kus.’ Ze lacht onderdrukt. ‘Maar ik kus nog liever een ezel.’
‘Ik maak ze allemaal van kant,’ snuift Barnaba.
‘Rustig aan.’ Haar stem klinkt nu zo droog als de bodem in juli en op de een of andere manier krijgt Barnaba geen lucht meer. Hij weet niet meer wat hij moet zeggen, ze neemt hem niet serieus. Een tijdje lopen ze zwijgend verder.
‘Ik wil helemaal niet trouwen,’ zegt ze ineens. ‘Niet met jou en niet met wie dan ook. Ik heb andere plannen.’
Daar heeft Barnaba niet op gerekend. Maar anderzijds – zo kent hij haar, dat had hij kunnen weten. Dat ze plannen heeft. Toen ze nog klein waren zat ze altijd al met Mariano, Vincenzo en hem te bekvechten omdat ze iets anders wilde spelen. Rosaria’s plannen waren altijd opwindend geweest, hadden altijd iets te maken met ontdekkingen, verlaten gebouwen en geheimen.
‘Wat voor plannen?’
‘Gewoon, plannen. Gaat je niks aan.’
Ze zijn allang weer op de terugweg. Hij heeft nog een laatste troef, maar hij heeft bijna geen tijd meer. De kerk is al in zicht, er hangen nog altijd mensen rond die de terugkeer van Barnaba en Rosaria niet willen missen. Hij zal zo afscheid moeten nemen. Maar hij is nog niet klaar.
‘Ik heb een cadeau voor je.’ Hij kan het elektriserende effect dat het woord cadeau op haar heeft bijna voelen, ze moet moeite doen om haar verveelde toon te handhaven.
‘Aha. En wat is dat?’
‘Ik breng het je vanmiddag.’
‘Ben je gek?’ sist ze paniekerig.
‘Vanmiddag.’
‘Je bent niet goed wijs. Mijn vader slaat je dood. En mij ook. Waag het niet.’
Dan weet Barnaba dat ze het absoluut wil.
Die middag na de siësta staat hij zenuwachtig voor het huisje van de Bagarella’s, in zijn handen een groot pakket en een klein pakket met een strik. In het kleine zitten cannoli voor de familie. Bij elkaar hebben ze hem drieëntwintig lire gekost, hij overhandigt ze aan signor Bagarella, die hem meteen afsnauwt.
‘Wat moet dat? Verdwijn!’
Signor Bagarella draagt zijn zondagse broek en zijn zondagse overhemd, opengeknoopt tot aan zijn navel. Hij is over zijn hele lichaam behaard, zijn ogen liggen onder enorme kwabben. Hij is klein, niet zo klein als Barnaba, maar klein en gespierd. Grote, grove handen, als hij zou willen zou hij daar een meloen mee kunnen fijn drukken. Of Barnaba’s hoofd. Barnaba begint te denken dat dit misschien niet zo’n goed idee was, anderzijds kan hij nu niet meer terug.
‘Ik wil om de hand van uw dochter vragen,’ zegt Barnaba dapper.
‘Wat?’ Rosaria’s vader kijkt hem verbijsterd aan.
‘Ik wil met Rosaria trouwen.’
Ergens binnen in het duister van het huis is beweging. Barnaba herkent Mariano en ook Rosaria waagt zich dichterbij, maar zij wordt door signora Bagarella weer achteruit getrokken.
‘Ze is pas veertien, schoft!’ brult Rosaria’s vader. ‘En nou wegwezen of ik sla je dood.’ Hij dreigt met zijn vuist, maar Barnaba roert zich niet. Hij was nog nooit zo rustig.
‘U kent mij, signor Bagarella. U kent mij langer dan ik mijzelf ken. Mijn vader heeft altijd met bewondering over u gesproken.’ Dat is gelogen, in feite is het tegendeel waar, Salvatore Raisi heeft nooit van zijn levensdagen met bewondering over wie dan ook gesproken, maar de leugen fladdert als een vlinder van Barnaba’s lippen. ‘Ben ik een schoft? Steel ik? Hang ik rond? Nee, niets van dat alles en dat weet u. Ik werk hard, ik ben de man in huis voor mijn moeder. Ik ben nu opzichter, spoedig zal ik rentmeester zijn.’ Hij overweegt even om daar nog ‘en spoedig rijk’ aan toe te voegen, maar hij wil niet opschepperig overkomen. Rentmeester is wel genoeg voor Rosaria’s vader, vindt Barnaba.
‘Daarom vraag ik u om mij uw dochter te beloven. Als ik rentmeester ben, zal ik met haar trouwen.’ Hij overhandigt haar vader de beide geschenken. ‘Dit is voor u. En dat voor Rosaria.’
Misschien is signor Bagarella domweg overrompeld; hij neemt de geschenken aan en geeft ze naar achteren door aan zijn vrouw. Dan kijkt hij Barnaba weer duister aan. ‘En ineens is hij groot, de kleine broekpoeper en schreeuwlelijk, en hij draagt een piekfijn pak. Voelt zich een hele meneer, alleen maar omdat hij opzichter is. Denkt dat hij mijn dochter van me kan kopen voor een paar cannoli.’
‘Ik zal u geen schande toebrengen.’
Barnaba weet dat hij er nu op de een of andere manier vandoor moet. Hij zet zijn strohoed op en draait zich om. Hij zet een stap, nog een, maar niet te snel. Als hij thuis het pak uittrekt, is het doornat van het zweet.
Fragment uit: Terra di Sicilia, Mario Giordano, vertaald door Olga Groenewoud